Zij hebben geofferd aan de demonen, niet aan God; aan goden die zij niet kenden, aan nieuwe goden, die kortgeleden gekomen zijn, voor wie uw vaderen niet gehuiverd hebben. De Rots die u verwekt heeft, hebt u veronachtzaamd, en u hebt de God die u gebaard heeft, vergeten.
Laten Wij mensen maken naar ons beeld, naar onze gelijkenis; en laten zij heersen over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht, over het vee, over heel de aarde en over al de kruipende dieren die over de aarde kruipen!
U zult zich daarvoor niet neerbuigen, en die niet dienen, want Ik, de HEERE, uw God, ben een na-ijverig God, die de misdaad van de vaderen vergeldt aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten.
Hij echter die zich in de volmaakte wet verdiept, die van de vrijheid, en daarbij blijft, die zal, omdat hij niet een vergeetachtig hoorder geworden is, maar een dader van het werk, zalig zijn in wat hij doet.
Meer dan een menselijke verzoeking is u niet overkomen. En God is getrouw: Hij zal niet toelaten dat u verzocht (NIV: ‘verleid’) wordt boven wat u aankunt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven om die te kunnen doorstaan.